“Groene architectuur is een betrekkelijk nieuw onderdeel van landschapsarchitectuur. En dat betekent dat er in het verleden ook projecten gerealiseerd zijn die – met de kennis van nu – kwalitatief nog te wensen overlaten, maar waarmee wel grote stappen gezet zijn en waarmee is aangetoond wat groene architectuur kan zijn. Neem bijvoorbeeld Bosco Verticale in Milaan. De visie daarachter is fantastisch, maar de techniek en de werkzaamheid bleken na de eerste jaren van aanleg voor verbetering vatbaar.
Landschapsarchitectuur ging voorheen vooral over esthetiek. Er hing een wat Britse vibe omheen van gemanicuurde tuinontwerpen en strenge ‘ontwerp’-regels. Toen die landschappen zich op, rond en in gebouwen gingen vestigen, werd het een technisch vraagstuk waarin haalbaarheid een steeds grotere rol opeiste.
Omdat er nog niet veel ervaring was, werd in de beginjaren in allerlei plannen overal groen ‘opgeplakt’. Terwijl dat helemaal niet realistisch was. Het eindresultaat was dus vaak teleurstellend, wat weer bijna tot het einde van ons vak leidde. “Leuk hoor, al die groene plaatjes, maar in de praktijk komt er niets van terecht”, was een tijdje veelgehoorde – en terechte – kritiek. Ik kan in Amsterdam verschillende groene gevels aanwijzen waar helemaal niets meer groeit.
Er zijn steeds meer voorbeelden die bewijzen dat het wel kan. Landschaps- en groene architectuur zijn – gelukkig maar – een steeds meer geïntegreerd vraagstuk geworden. Het is ook sociaal- en welzijn gestuurd ontwerpen, waarbij we niet alleen rekening houden met planten, maar ook met ecologie en het welzijn van mensen. Met verschillende functies die bij een gebouw komen kijken. Ontwerpen voor een ziekenhuis is anders dan voor een school, kantoorgebouw of wooncomplex. De ontwerpen van Piet Oudolf zijn vanuit een esthetisch oogpunt ontworpen en minder vanuit sociaal of ecologisch oogpunt. Begrijp me niet verkeerd, ik vind de ontwerpen van Piet prachtig, maar de toekomst van ons vak ligt in geïntegreerd ontwerpen en niet in esthetiek alleen.
We zullen dus kritischer naar ons eigen vak moeten kijken. Want we willen niet alleen mooie steden en gebouwen, maar ook steden en gebouwen die klimaatadaptief zijn, die future-proof zijn, die ecologie bevorderen, die het welzijn van mensen bevorderen etc. Landschapsarchitectuur / groene architectuur moet meer zijn dan een schilderij waarop je met kleur en vorm iets moois kunt maken.
Dat betekent tegelijkertijd dat we ons vak niet langer alleen kunnen zien als alleen maar vormgeven. Het moet onderzoeksgedreven zijn. Je moet willen blijven leren en aanpassen. Wat we nu zien en leren is dat je een plantenlijst niet 20 jaar lang kunt blijven gebruiken. Het klimaat verandert en daarmee ook de ecologie. Over 20 jaar vliegen hier andere insecten en vogels omdat onze leefomgeving verandert.
Ik weet dat architecten en stedenbouwers voor 40 jaar of langer ontwerpen. Onze ontwerpen – die van groen architecten en landschapsontwerpers – zijn echter nog niet af bij oplevering. Daar waar voor een bouwkundig architect een gebouw op zijn mooist is vlak na oplevering en in de jaren daarna alleen maar achteruit gaat, is voor een groenarchitect de oplevering het startpunt. Onze ontwerpen hebben juist 20 of 40 jaar nodig om op hun mooist en best te zijn. Dat vraagt om regelmatige kwaliteitscontroles en voortdurende begeleiding van het groeiproces. Met andere woorden: wij zijn niet klaar als een gebouw of stad ‘klaar’ is.
Een goede ontwerper houdt daar rekening mee. Past aan. Leert. Weet dat hij of zij onderdeel is van een continu veranderende wereld en baseert daar zijn ontwerpen op.