- Algemeen
- Openbaar groen
- Machines & Materieel
- Tuinaanleg & Onderhoud
- Digitalisering & Software
- Sportvelden
‘Het is slecht gesteld met de gemiddelde plantenkennis van de Nederlandse groenprofessional’. Die boude stelling was de aanleiding voor een debat dat Greenpro in nauwe samenwerking met De Bloeimeesters dit voorjaar organiseerde bij Moss Amsterdam. Maar liefst 10 deskundigen lieten hun licht schijnen op de staat van het Nederlandse groenonderwijs. Maar dat niet alleen, want als het onderwijs beter kán, hoe zorgen we er dan gezamenlijk voor dat het beter wórdt? Voor bijna alle grote uitdagingen waar we in Nederland voor staan is meer groen immers de oplossing. Of het nu gaat om klimaatverandering, waterretentie, hittestress, biodiversiteit of het welbevinden van mens en dier: zonder gedegen groenbeleid zijn we nergens. “Betekenisvol, dat is het kernwoord.”
1. Mark de Jager, projectadviseur bij de Koninklijke Ginkel Groep. ““Wat ons betreft praten we niet over beheer en onderhoud, maar leveren we onze projecten pas over 10 of 20 jaar op.”
2. Cor van Gelderen, beplantingsdeskundige en voorzitter bij de Bloeimeesters en directeur Plantentuin Esveld. “ Aangezien wij als mens onderdeel zijn van de natuur, is die natuur niet schatplichtig aan ons mensen, maar andersom: wij zijn schatplichtig aan de natuur.” ”
3. Marlien van der Linden, docent plantenkennis bij de OntwerpAcademie. “ik zie het als mijn taak om jongeren enthousiast te maken voor beplanting.”
4. Tessa Duste, mede-oprichter en partner van Makers of Sustainable Spaces (Moss) Amsterdam. “Wij willen meer plekken creëren waar mensen worden overmand door schoonheid en inspiratie.”
5. Jurjen Hoogervorst, docent bij mbo-groenopleider Yuverta. “Ik kom uit een familie van hoveniers en tuinders.”
6. Ton Muller, hoofdontwerper openbare ruimte gemeente Amsterdam. “Ik hoop op meer begrip en samenwerking in de hele keten. Door overheden, bedrijfsleven en onderwijs.”
7. Dolf Houtman, oprichter van de OntwerpAcademie. “Beplanting is voor een ontwerper gereedschap om ruimtes te vormen”
8. Arne Weverling, lobbyist voor de VHG (hij verving John Koomen die wegens ziekte afwezig was). “Als Tweede Kamerlid was ik verantwoordelijk voor groen in de stad.”
9. Elwin de Vink, Manager business development duurzame leefomgeving bij de Donker Groep. “Ik zie de laatste jaren een omslag van een ‘maakbare natuur’ naar ‘de mens als onderdeel van de natuur’.
10. Buddy Wijnands, Dolmans Landscaping Group. “Corona heeft veel mensen bewuster gemaakt van de buitenruimte: bossen, parken en tuinen. Het heeft daardoor ook veel nieuwe aandacht voor ons vakgebied opgeleverd.”
11. Jerry Helmers, debatleider en dagvoorzitter en oprichter van ‘Dé Nederlandse Debatclub’. “Je kunt pas verbinden als je verschillen durft te benoemen.”
Maar liefst tien deskundigen vanuit overheid, bedrijfsleven en onderwijs kruisten eind maart bij gastheer Moss Amsterdam de degens over een aantal actuele stellingen. Niet om elkaar de maat te nemen, maar om er samen beter uit te komen. Dagvoorzitter en debatleider Jerry Helmers zet meteen al de toon met het motto van zijn eigen debat- en trainingsinstituut: “Je kunt pas verbinden als je de verschillen durft te benoemen. Ik wil vandaag dus vooral veel verschillen zien.” Waarmee Helmers de deelnemers op het hart drukt om vooral geen blad voor de mond te nemen. Zodat iedereen aan het einde van het debat in ieder geval met een wijze les naar huis gaat.
Om iedereen alvast de gelegenheid te geven een beetje te oefenen, poneert Helmers een ‘warming-up-stelling’. “Die hoorde ik gisteren op de radio en ik was eigenlijk wel benieuwd hoe de deelnemers aan een groen-debat daarover zouden denken. De stelling luidt als volgt:
Voor een echt debat blijkt die warming-up-stelling geen bijster interessante: geen enkele deelnemer is het met de stelling eens. Weinig discussie dus. Maar wel degelijk bijzondere zienswijzen.
Tessa Duste stelt dat de mens onderdeel is van hetzelfde ecosysteem als waarin planten en dieren thuishoren. “Daar horen verschillende soorten planten nu eenmaal bij, ook de allergeenrijke. Als we mensen laten opgroeien in een volstrekt steriele wereld, bouwen ze nooit weerstand tegen iets op. We kunnen kinderen niet voor alles behoeden.”
Arne Weverling valt haar bij. “In feite is er iets geks aan de hand met natuurinclusief bouwen. Want eerst slopen we alle natuur ten behoeve van een bouwplaats. En als we klaar zijn met bouwen moet er weer natuur worden ingebracht. Dat is best raar.”
“Inderdaad”, zegt Elwin de Vink. “We weten allemaal dat de natuurwaarde van een 30 jaar oude boom veel hoger is dan die van vijf of tien hele kleine boompjes die we in een nieuwbouwwijk aanplanten. En toch hakken we die 30 jaar oude boom om als er op die plek nieuwe huizen gepland zijn.”
Docente Marlien van der Linden ziet het verbieden van allergeenrijke beplanting als symptoombestrijding. “Ik denk dat ons voedingspatroon en hygiëne een grotere oorzaak zijn van bijvoorbeeld hooikoorts dan beplanting in de stad. Dat soort planten verbieden is niets anders dan pleisters plakken.”
“En dat geldt niet alleen voor soorten planten bij scholen”, voegt Ton Muller toe. “Je kunt hetzelfde zeggen over klimaatadaptatie. Ook daar richten we ons teveel op het verminderen van de gevolgen terwijl we terugdeinzen om de oorzaak aan te pakken.”
Waarop debatleider Helmers samenvat: “Terwijl we er misschien juist voor moeten zorgen dat de wondjes niet ontstaan. Mooi om te zien dat jullie het zo roerend eens zijn. Tijd voor het echte werk. Hier volgt de eerste echte stelling van vandaag.”
Hoewel een van de deelnemers in de daaropvolgende hilariteit meteen roept “wanneer je daar niet mee eens bent, wat doe je hier dan?”, blijkt toch lang niet iedereen het eens met de door Helmers geponeerde stelling. Verreweg iedereen aan tafel vindt overigens wel degelijk dat het imago van de groenbranche best een opkontje kan gebruiken. Vooral de term ‘sexy’ blijkt voor discussie te zorgen.
Buddy Wijnands stelt daarom direct voor om ‘sexy’ in de stelling te veranderen in ‘uitdagend en inhoudelijk’. Waarop hij ook meteen benoemd dat nu eenmaal niet iedereen het leuk vind om buiten in alle weersomstandigheden te werken. “Maar ik denk ook dat de uitdaging die vroeger in dit vak zat er door de vorm van de huidige vraag wat minder in zit.
Veel van het werk is behoorlijk eendimensionaal, eenzijdig en repetitief geworden. Zeker in de openbare ruimte is groen minder spectaculair en afwisselend geworden.”
Marc de Jager is het hartgrondig met de stelling oneens. “Ik vind dat we wel degelijk een sexy of aantrekkelijk vak hebben! En jongeren weten dat ook. Ik kom op heel veel scholen waar kinderen en jongeren aan mijn lippen hangen als ik ze vertel wat wij doen. Ik denk vooral dat wij als vakgenoten veel beter voor het voetlicht moeten brengen hoe mooi en nuttig en leuk ons werk is. En daar ook echt voor moeten gaan staan.”
Marlien van der Linden valt hem bij. “Met het begrip sexy doe je ons vak tekort. We hoeven helemaal niet populair te doen. Dat veel bedrijven moeite hebben om voldoende geschikt personeel te vinden ligt mijns inziens meer aan het feit dat ze hun personeel niet genoeg betrekken bij het gehele proces, maar ze met een veel te beperkt takenpakket naar buiten sturen.”
Elwin de Vink: “We moeten veel beter uitdragen dat onze branche voor bijna alle maatschappelijke opgaven een oplossing biedt. Veel ouders stimuleren kinderen niet om voor een praktisch vak te kiezen. Maar als we de jeugd uitleggen dat ze kunnen bijdragen aan het oplossen van het klimaatprobleem, de verduurzaming en het vergroten van de biodiversiteit, denk ik dat we bij veel meer mensen een snaar raken.”
“Juist!”, roept Dolf Houtman. “Het kernwoord is hier ‘betekenisvol’. Het is belangrijker dan ooit dat we een betekenisvol vak uitoefenen. Tegelijkertijd begrijp ik dat deze sector van ver komt. We hebben al best lang een wat lullig imago waarbij we werden geassocieerd met Hendrik Jan de Tuinman. Pas de laatste jaren krijgen we de wind in de rug. Dit is hét moment om die kansen te pakken en tastbaar te maken wat we precies doen en bijdragen. We moeten vooral de juiste woorden vinden voor wat er al is. Ik merk het aan de studenten die bij ons op de OntwerpAcademie komen studeren. Dat zijn veel zij-instromers – dokters, advocaten, accountants, bankmedewerkers – die hun vorige baan niet betekenisvol vonden en om die reden voor groen kiezen. De nadruk in onze communicatie moet veel meer liggen op onze bijdrage aan klimaat en gezondheid.”
Jurjen Hoogervorst brengt enige nuance aan. Als docent op een mbo-opleiding ziet hij twee groepen: aan de ene kant de studenten op de niveaus 3 en 4 die wel degelijk bezig zijn met maatschappelijke verantwoordelijkheid en betekenisvol werk en aan de andere kant de doeners. “Die laatsten – voor het overgrote deel jongens – vinden het vooral leuk om met hun handen te werken. Die willen goede en mooie werkkleding, goede machines en diversiteit in het soort werk.” En vooral aan het laatste schort het nog weleens in de praktijk, ziet Hoogervorst. “Heel veel werk in onze branche is gespecialiseerd: straatwerk wordt door stratenmakers gedaan, onkruidbestrijding door onkruidbestrijders, boomverzorging door boomverzorgers. Dat betekent dat veel jongens die net van school komen de hele dag weinig uitdagend en repeterend werk staan te doen. Terwijl ze op school veel breder worden opgeleid. Dat motiveert niet.”
Cor van Gelderen, naast voorzitter van de Bloeimeesters ook eigenaar van een plantenkwekerij en dus zelf werkgever, knikt. “Werkgevers en opdrachtgevers moeten durven om niet altijd de veiligste route met een voorspelbaar assortiment te kiezen. In de makkelijkste manier zit voor niemand een uitdaging. Het gaat ook om beroepseer en trots. Een goede opdrachtgever zorgt voor goed werk en goed werk zorgt weer voor goede opleidingen. We hebben elkaar dus nodig.”
Oud-politicus Arne Weverling ziet in de aandacht voor efficiency die in de afgelopen jaren over ons land golfde een van de oorzaken voor het repeterende en minder aantrekkelijke werk. “Alles moest maar efficiënt en dat is niet zo snel te doorbreken.”
Marlien van der Linden ziet vooral een selffulfilling prophecy: “Opdrachtgevers willen voor een dubbeltje op de eerste rang zitten en selecteren vooral op prijs. Bedrijven kunnen geen goede mensen vinden waardoor ze het werk versimpelen. Daardoor verschijnt overal eenheidsworst: hufterproof beplanting waarmee je weinig fout kunt doen. En zo trek je elkaar in een negatieve spiraal naar beneden.”
“Daarom is de hernieuwde aandacht voor een groene omgeving – mede ingegeven door corona – helemaal zo slecht nog niet”, zegt Weverling. “We moeten nu gebruikmaken van het momentum. Ook vanwege het belang van alle klimaatadaptieve maatregelen die we in de buitenruimte moeten nemen.”
Als ontwerper van groene omgevingen benadrukt Tessa Duste vooral de aantrekkelijkheid en het verantwoordelijkheidsgevoel in de gehele keten. “Dat moet van boven naar beneden doorsijpelen. Zodat ook scholieren en kinderen zien wat groen kan doen. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid als ontwerper om dingen te creëren die ook over 20 of 30 jaar nog mooi en nuttig zijn, maar die ook aan volgende generaties het belang van een groene en gezonde omgeving laten zien. Het is onze taak om dat aan zowel gebruikers als opdrachtgevers duidelijk te maken. En dan gaat het inderdaad niet alleen om esthetiek, maar ook om zingeving en zelfs return-on-investment.”
De Engelse term doet Ton Muller opveren. Want hoewel hij goede dingen gehoord heeft tijdens de discussie over de eerste stelling heeft hij de olifant in de kamer nog niet benoemd zien worden. “Want wanneer gaan we deze mensen ook eens goed betalen? We leiden ze op en verwachten van alles van ze, maar betalen ze slecht. Dat geldt overigens voor alle beroepen waarin mensen met hun handen werken en lijkt me best een maatschappelijke discussie waard. Gelukkig zien steeds meer bedrijfstakken met grote personeelstekorten dat zo langzamerhand ook in. Alles begint bij waardering.”
Maar om die waardering te krijgen is wel kennis en kunde nodig, zo beseffen alle aanwezigen aan tafel bij Moss Amsterdam. Debatleider Helmers gooit daarom met zijn tweede stelling de knuppel in het hoenderhok.
‘De inhoudelijke kennis van het planten- en groenvak moet naar een hoger niveau worden gebracht.’
De belangenbehartiger voor brancheorganisatie VHG Arne Weverling bijt het spits af. Het voormalig VVD-kamerlid komt zelf uit een hoveniersgezin en herinnert zich hoe zijn vader van wel honderden planten zowel de Nederlandse als de Latijnse naam uit zijn mouw kon schudden. “Ik vind het moeilijk om te zeggen dat je leerlingen dat weer moet verplichten, maar volgens mij mag de lat wel iets hoger. Ik krijg hier toch de indruk dat de plantenkennis wel wat beter kan.”
Tessa Duste beaamt dat. “Wij merken dat het moeilijk is om mensen binnen te halen met voldoende plantenkennis. Om die reden werken we intern met flashcards om het kennisniveau van onze medewerkers te verhogen. Tegelijkertijd zoeken we de samenwerking – ook met partijen die hier vandaag aan tafel zitten – om samen kennis te kunnen delen. Met als doel om het beste kwalitatieve resultaat te kunnen bieden voor onze klanten.”
Onderwijsman Jurjen Hoogervorst weet als geen ander hoe moeilijk het is om leerlingen in dezelfde tijd een steeds breder curriculum te moeten onderwijzen. “Dat betekent dat we keuzes moeten maken. Ik zou het woordje ‘inhoudelijk’ in deze stelling dan ook graag veranderen in ‘toepassingsgerichte’. Toen ik zelf nog op school zat moest ik iedere drie weken 60 planten leren. Nu zijn dat er iedere drie weken nog maar 20, meer tijd is er niet. Maar we leren onze studenten over die 20 planten wel veel meer andere dingen. Zaken als esthetische waarde, standplaats, maatvoering. Maar de basiskennis is inderdaad minder dan vroeger.”
Ton Muller, die verantwoordelijk is voor veel openbaar groen in Amsterdam, ziet dat de stagiaires die bij hem komen werken en die wel degelijk verdieping in hun kennis willen aanbrengen eigenlijk nergens terecht kunnen. “Dat gold ook voor mijzelf. Ik heb mezelf heel veel plantenkennis aangeleerd. Door te kijken, bij kwekerijen op bezoek te gaan en uit te proberen. Bij de gemeente Amsterdam ben ik een paar jaar geleden een klasje begonnen met 12 enthousiaste medewerkers die heel graag meer willen leren. Ik heb 20 lesochtenden voor ze gemaakt en heb ze stuk voor stuk een uur per week begeleid bij het maken van beplantingsplannen. Uiteindelijk moeten die twaalf mensen zelf ook weer nieuwe mensen opleiden. Bovendien hebben we in Amsterdam een Handboek Groen waarin best practices worden beschreven. Want dat is het punt dat ik hier eigenlijk wil maken: er is nogal een verschil tussen tuinen en openbaar groen.
Voor het laatste geldt dat als je daar de 500 belangrijkste planten en hun toepassing kent, je al heel ver kunt komen. Wellicht dat opleidingen daar ook wat beter op kunnen voorsorteren.” Muller verklapt daarop zijn droom voor een eigen Amsterdams Beplantings Expertisecentrum voor beplanting in de openbare ruimte. “We zijn er nog niet uit of dat een eigen plek moet krijgen, of dat de hele stad een proeftuin is waar het complete assortiment te bekijken is. Een soort van levende schooltuin om samen te leren en te inspireren. Zowel op het gebied van aanleg als van onderhoud.”
Elwin de Vink pleit ervoor om het hele onderwijs op zijn kop te zetten. “Aan de ene kant constateren we hier dat ons vak al verschrikkelijk breed is en door alle hedendaagse uitdagingen alleen maar breder wordt, tegelijkertijd neemt de tijd voor een goede opleiding alleen maar af. Dus moeten we niet veel meer richting expertises gaan denken. Dus als iemand zich volledig wil storten op plantenkennis we hem of haar die mogelijkheid ook bieden. Want we kunnen nu eenmaal niet iedereen alles leren. Ik denk namelijk dat de meeste inhoudelijke kennis er wel is, maar vooral heel erg verspreid is. Alleen al het bomenvak is een echt vak dat je niet in twee semesters kunt behandelen. Het vereist wel dat al die verschillende specialisten heel goed moeten samenwerken. Bijvoorbeeld in het door Ton geopperde Beplantings Expertisecentrum. Of dat nou in Amsterdam staat of ergens anders.”
“In feite is dat precies wat onze OntwerpAcademie is of zou moeten zijn”, zegt Dolf Houtman. “We zijn niet voor niets in Boskoop neergestreken en hechten heel veel waarde aan de vakken plantenkennis en de toepassing. Maar dat is niet makkelijk hoor. Onderwijs is per definitie een vak op zich en hoe je lesstof overbrengt op, in ons geval vaak wat oudere maar wel heel erg gemotiveerde mensen, is lastige materie. Niet voor niets koppelen wij de theoretische plantenkennis heel erg aan praktische toepassingen.”
Buddy Wijnands ziet planten als het belangrijkste middel waarmee zijn medewerkers de buitenruimte inrichten. “En ik constateer dat de kennis echt wel aanwezig is. Niet iedereen hoeft 12 duizend verschillende planten uit zijn hoofd te kennen. Maar je moet wel weten waar je die kennis kunt vinden. Ik vraag me trouwens ook af of de vraag naar zoveel mensen met zoveel specifieke kennis in Nederland wel zo groot is. Het is vooral van belang de kennis op de juiste plek te hebben.”
Marlien van der Linden draait het om. “De vraag is er echt wel, maar het aanbod was er simpelweg niet. Beplantingsdeskundigen bestonden een paar jaar geleden niet. Niet voor niets is de Ontwerpacademie in dat gat gedoken. Juist omdat we zagen dat de kennis bij landschapsarchitecten ontbrak. Die bepalen wel hoe ons land eruit komt te zien, maar ze beschikken niet over de kennis. Om die reden leiden wij beplantingsadviseurs op. Want net als bij een taal begint kennis met woordjes leren. Zonder die basis ben je nergens. Dat geldt ook voor ons vak.”
“Het gaat inderdaad om het kunnen herkennen”, stelt Ton Muller. “In de praktijk zie je een verschuiving naar een lager beheerniveau. Vanwege de biodiversiteit is er een groeiende behoefte aan meer inheemse kruidensoorten. Dan moet je dus wel een brandnetel van een Verbascum kunnen onderscheiden. Dan hoef je wat mij nog niet eens de toepassing te weten, maar je moet ze wel kunnen herkennen.”
Marc de Jager ziet bij zichzelf dat zijn plantenkennis bijna 10 jaar na zijn opleiding flink is afgenomen. “Net als met Frans geldt ook voor plantenkennis dat je het wel moet bijhouden. Als je nooit naar Frankrijk gaat, zakt het weg. Dat geldt ook voor veel groenprofessionals. Soms weerhoudt de waan van de dag dat je je kennis op peil houdt. Maar ik ben ervan overtuigd dat we zonder gedegen plantenkennis niet de juiste groene oplossingen kunnen bieden voor de uitdagingen van deze tijd. Want als je de verkeerde planten kiest, help je het klimaat niet. Volgens mij is iedereen aan deze tafel zich daarvan bewust.”
Cor van Gelderen wijst op het belang van goede begeleiding van studenten en stagiaires bij de verschillende groenbedrijven. Dat vraagt om investeringen in goede stagebegeleiders die studenten nog meer bijbrengen dan ze op school al hebben geleerd. Die verantwoordelijkheid moeten wij als groenbedrijven ook zelf nemen.”
Initiatiefnemer voor het debat, maar zelf geen deelnemer, Frank Zoontjes, zorgde via de zijlijn nog voor een extra discussie. Hij gaf aan vernomen te hebben dat opleidingen de lat voor nieuwe studenten soms bewust laag houden. “Plantenkennis moeten we niet te veel aandacht aan besteden, want dat ervaren leerlingen toch al als het moeilijkste vak”, heb ik eens gehoord. Waarop Cor van Gelderen aangaf dat het juist die plantenkennis zou moeten zijn wat een hovenier onderscheid van een stratenmaker, elektricien of timmerman. Daarin zou toch zijn of haar beroepseer moeten zitten? Scholen moeten dus vooral minder breed opleiden.”
Waarmee Van Gelder een gevoelige snaar raakt. Want dat is precies wat er volgens docent Jurjen Hoogervorst wel is gebeurd in de afgelopen jaren. “We hebben net zoveel tijd, maar moeten veel meer onderwijzen. Dat schuurt.”
Jerry Helmers heeft ook nog een derde stelling in petto. Onder druk van de ontzettend lekkere – en volledig plantaardige – lunch was de tijd om erop te reageren slechts beperkt.
‘Beheer en nazorg van het groenonderhoud tot 10 jaar na oplevering van een project moet standaard in de aanbesteding worden opgenomen.’
Ton Muller geeft meteen luid en duidelijk aan het oneens te zijn met de stelling. “Want als we op dit moment terugkijken op de wereld van tien jaar geleden, dan is er zo verschrikkelijk veel veranderd. Niemand kan dus voorspellen hoe de wereld er over tien jaar uitziet. Dat kun je dus niet vastleggen. Daarbij is een groot gedeelte van het openbaar groen bestaand groen waarvoor je geen afspraken kunt maken, met een aannemer die het heeft aangelegd. En dan heb je ook nog te maken met het feit dat het politieke landschap iedere vier jaar verandert. Vroeger hadden we een situatie waarbij al het groenonderhoud door eigen mensen werd verzorgd. Daar zou ik naar terug willen: meer mensen die langdurig verantwoordelijk zijn voor groen in de openbare ruimte. En er dus ook echt zorg voor dragen.”
Arne Weverling is het wel eens met de stelling. En eigenlijk vanwege dezelfde reden als Muller: “Met tien jaar verantwoordelijkheid zorg je voor commitment. Daardoor wordt het vak serieuzer genomen. En je zorgt er meteen voor dat groenbedrijven in een eerder stadium en langer bij een project betrokken blijven.”
Buddy Wijnands meent dat het niet gaat om de duur van het onderhoud maar om de verantwoordelijkheid en het ownership durven nemen. “Dat zouden wij heel graag doen. Verantwoordelijk zijn voor het resultaat over 10 of 20 jaar. Nu doen we slechts wat op korte termijn van ons gevraagd wordt, maar de markt weet zelf heel goed hoe dat het beste kan op de langere termijn.”
Concullega Marc de Jager verwoordt het iets anders maar bedoelt hetzelfde: “We werken met levend materiaal. En dat is niet klaar na het inplanten. Het gaat om meer dan een plantje in de grond duwen. Het gaat om eigenaarschap nemen en voelen over die beplanting. Wat ons betreft praten we dan ook niet over beheer en onderhoud, maar leveren we onze projecten pas over 10 of 20 jaar op. Zonder contracten dicht te timmeren maar wel door samen doelen te formuleren.”
“Helemaal eens!”, zegt Wijnands. “Dus stoppen met een netjes gesnoeide haag leveren, maar een biodiverse beplanting, of schaduw, verkoeling, voldoende waterretentie. Dat is ons vak! En dat hoeft niet allemaal door de opdrachtgever bedacht te worden.”
Tessa Duste wil zelfs nog verder gaan. Moss Amsterdam levert kwaliteitscontroles. “Bijvoorbeeld 10 jaar lang kwaliteitscontroles uitvoeren op het ontwerp dat we zelf hebben bedacht. Waarbij het einddoel, die visie, behouden moet blijven.”
Muller: “In Amsterdam ligt die verantwoordelijkheid eigenlijk allang bij de markt. Maar in de praktijk gaat dat niet altijd goed. Een aannemer doet het beheer al, maar dat levert niet altijd het gewenste resultaat op.
Cor van Gelderen krijgt en neemt het laatste woord. “Hoe meer je de verantwoordelijkheid voor het eindresultaat neerlegt bij diegene die het plan bedenkt, hoe groter de kans is dat het ook goed komt. Omdat je dan wordt afgerekend op het resultaat. En dat staat of valt toch weer bij plantenkennis. Om ervoor te zorgen dat het resultaat dat je voor ogen had ook echt wordt gehaald.”
Conclusie van de ochtend in Amsterdam is dat alle aanwezige partijen van meer dan goede wil zijn. Maar er liggen wat bureaucratische obstakels waar in de gezamenlijkheid omheen gemanoeuvreerd moet worden. “Door elkaar beter te leren kennen”, aldus Cor van Gelderen. “Door nog harder aan mijn plantenkennis te werken”, zegt Marc de Jager. “Door verder te gaan op de hier ingeslagen weg”, roept Marlien van der Linden. Waarop Buddy Wijnands aangeeft “het vakmanschap nog verder te willen borgen en het gesprek met elkaar aan te gaan”. En Dolf Houtman concludeert dat er best veel goed gaat. “Al zal ik zelf nog meer uit mijn eigen krochten moeten kruipen om contacten te leggen.” Elwin de Vink vraagt de andere aanwezigen om de bal vooral niet te laten liggen. “Doorgaan op de ingeslagen weg van vandaag dus.” Ton Muller wil nog dieper in de bestaande raam- en beheercontracten duiken. “Want als ik ontwerper niet weet wat de mogelijkheden zijn binnen die contracten, kan ik geen goed ontwerp maken.”
Jurjen Hoogervorst roept partijen op die tijdens het debat niet aan tafel zaten vooral ook aan te sluiten. “Scholen en de MBO-raad horen hier ook.”
Gastvrouw Tessa Duste voelt de verantwoordelijkheid de discussie verder te brengen dan alleen de aanwezigen. “Dank voor deze inspirerende ochtend. We moeten nu doorpakken.”
En Arne Weverling kan het niet nalaten te wijzen op de campagne ‘Groeien door groen’. In het leven geroepen door vakbonden FNV, CNV en de VHG. “Om samen te zorgen voor een betere instroom. Want de tijdsgeest is er nu naar.”